icon-phone arrow icon-search mail pinterest google-plus facebook instagram twitter youtube linkedin

Bekende oud feansters

  Surhuisterveen, Surhuisterveensterheide, Boelenslaan, Vierhuizen en het Wyldfjild

  • Haye Frankes, lange Haye mei de aap.
  • Evert Hoekstra.
  • Jan Hepkes Wouda, de liger fan 't Fean.
  • Ds. Dirk Pekelharing
  • Steffen Dijkstra, de útfiner fan 't Fean.
  • Lange Jasper Pool, skieppekeapman.
  • Siebe 'Snor' Veenstra, lompen en metalen.
  • Andries en Aaf van der Veen, Bauke Oldenburger.
  • Pieter en Baaie Gjaltema, de ranja-thee berenburg,
  • Ds. Johannes Antonie Visscher, dominee op de arme Friese heide.
  • Rones en Tjipkje Pander, de rijstboer van de Trije Roeden.
  • Siebe 'Toekje' en Klatra Veenstra, Jan 'Toekje' en Pietje Veenstra.
  • Sjoerd 'Rommel', Melle 'Rommel', Miente 'Hountsje' en Willem 'Stek' Stienstra

{ Overgenomen uit het boek van Douwe de Graaf. }

                                          

Aan Rus,

Een bekende verschijning in Surhuisterveen, die zijn kunsten en spreuken vertoonde op zijn fiets.

boerenknecht, landarbeider, geboren op 25-02-1920 te Drogeham, overleden op 11-04-1974 op 54-jarige leeftijd. Begraven te Drogeham.
Als je op zaterdagmiddag in Surhuisterveen op De Kolk was, kon je Aan Nicolai ontmoeten bij de 'Feanster Toer' waar hij zijn kunsten aan de bevolking toonde. Daar stond hij met zijn fiets, een zadel omgekeerd op de voorstang gelast, voeten op de trappers, stilstaand en met de jeugd pratend. Voor menig kind was hij de held, de circusartiest die gratis zijn bijzondere kunsten vertoonde. Zijn bijnaam Aan Rus dankte hij aan het feit dat hij enige tijd lang zwart haar had en daarbij nog een zwarte baard droeg.
Aan Nicolai, die ongehuwd was, is geboren in Drogeham op 'It Leech', een zandpad in Drogeham aan de kant van Bouweklooster. Het pad is nog aanwezig, het heet nu De Sânnen. Het huis is afgebroken; er staat nu een nieuw huis, ook weer bewoond door een Nicolai, die echter geen familie van Aan is. Het huisje werd gebouwd in 1826, getuige een ingemetselde gevelsteen.
Vader Willem was los arbeider. Het was, hoewel arm, een normaal gezin, waar niets op aan te merken viel. Willem nam elk werk aan om voor zijn groot gezin de kost te verdienen. Was er geen vast werk dan matte hij stoelen, timmerde en metselde voor anderen, deed 'seine harjen', was 'hantsjemier' (maaier), enz. Ook heeft hij nog een tijdje op de mattenfabriek in Kootstertille gewerkt. Toen Aan een baby was, werd hij ernstig ziek; het was niet helemaal duidelijk welke kwaal hij had. Dokter Bokstra deed de eerste diagnose, hij dacht dat Aan een ontsteking in zijn hoofd had. De tweede diagnose was van dokter Gjaltema uit Surhuisterveen, hij dacht meer aan een ernstige longontsteking. Aan heeft vermoedelijk hersenvliesontsteking gehad. Aan de ziekte heeft hij een lopend oor overgehouden; hij had een chronische oorontsteking, had altijd oorpijn en moest meestal een watje in zijn oor hebben. Aan had geen leerhoofd; hij was niet dom, maar had totaal geen interesse om zijn best op school te doen. Hij heeft op de Christelijke Lagere School in Drogeham gezeten. Tijdens zijn jeugd was hij meestal in het veld te vinden, bezig met eieren zoeken, kikkervisjes vangen, vissen en kattenkwaad uithalen. Door zijn moeder werd hij nogal verwend, met zijn vader kon hij slecht opschieten, deze had liever dat hij zich normaal gedroeg en op school zijn best deed.
Na de lagere schoolheeft Aan wel gewerkt, maar het ging bij hem niet van harte, geld interesseerde hem niet. Hij bleef in het ouderlijke huis wonen, ondanks de problemen die hij met zijn vader had. Hij had een klein kamertje in de nok van het huis gemaakt waar hij zich thuis en geborgen voelde. Later woonde hij in een caravan op het erf. De vader van Aan was erg streng, dit in tegenstelling tot Aan; hij was gemoedelijk en gemakkelijk, ruzie ging hij liever uit de weg. Vooral aan het feit dat Aan niet wilde werken, ergerde zijn vader zich. Ook zijn passie voor fietsen, viel niet bij zijn vader in goede aarde. Als hij weer eens een oude fiets op de kop had getikt en bezig was de fiets in zijn favoriete kleuren te schilderen, maande zijn vader hem aan om er mee te stoppen.
Als hij weer eens bonje met zijn vader had en deze hem de deur uitzette, ging hij vaak bij een van zijn zusters wonen. Vooral bij Wikke in Twijzel, Teike in Kollum of Griet in Zwaagwesteinde, was hij altijd welkom. Aan heeft ook nog bij de DUW, Dienst Uitvoerende Werken, een verplichte werkverschaffing, in Drente bij het heideplaggen gewerkt. Aan was dan de hele week van huis, in Drente sliepen ze in een barakkenkamp. Aan vond het werken op de heide beslist niet leuk. Hij ging onder werktijd zoeken naar slangen, die hij probeerde te vangen. Na een week werken in Drente kwam hij op een zaterdag terug in Drogeham met twee flessen, in één fles had hij een adder, in de andere fles zat een ringslang. Hij toonde zijn vangsten trots aan de jeugd.
Aan kwam vaak bij Jan de Boer in Zwaagwesteinde, die een kippenfokkerij had. Deze had voor Aan op zijn erf van hardboard een huisje gebouwd. Aan woonde hier het hele jaar. Er was geen verwarming. Om het toch warm te hebben, had hij onder de tafel een petroleumstelletje staan.
Soms had hij helemaal geen slaapplaats. Hij sliep dan in bij de hokjes van het waterschap die hij opengebroken had. Zo had hij toch nog een dak boven zijn hoofd. Ook dit lukte niet altijd, hij sliep dan in een hol in de wal, bijv. op 'De Bulten'.
In de oorlog heeft Aan een tweetal jaren in Duitsland gewerkt. Hij vertelde dit met veel trots aan de jeugd, waarbij hij dan vermeldde dat hij in een bommenfabriek had gewerkt.
Aan ging veel met de jeugd om. Met hen deed hij veel spelletjes. Een van de vele spelletjes was het 'sinten smiete'. Hierbij werd er een streep over de grond getrokken. Iedereen mocht een cent gooien. Degene die het dichtste bij de streep was, had gewonnen en mocht dan alle centen achter de streep hebben. Bij een ander spelletje duwde hij, zonder dat de kinderen het mochten zien, een dubbeltje in een naad van een houten lantaarnpaal. De kinderen moesten dan het dubbeltje opzoeken. De beloning was een slokje bier of een sigaret. Ook centen over het water gooien was een geliefde sport. Hierbij gaf hij de jeugd ieder een cent; zij moesten dan de cent over het water gooien, waarbij de cent een aantal malen op het water kaatste.
Maar het allerliefst was hij met zijn fiets bezig. De fietsenmakers in de wijde omtrek hielpen hem hierbij. Als ze een bijzondere fiets hadden, dan werd hij voor Aan bewaard.
Eind 1973 werd Aan ernstig ziek en werd in het Academisch Ziekenhuis in Groningen opgenomen, waar bleek dat zijn ziekte ongeneeslijk was. Hij werd opgenomen in 'Hillemastate', nu 'Berchhiem', in Burgum. In de vroege morgen van 11 april 1974 overleed Aan Nicolai.
Tekst: Douwe de Graaf, Marum.

 

 

                                              

 

Douwe  van der Wal uit Harkema  ( Douwe pier )

                                                  

"Lange " Jasper Pool

Lange Jasper' was met Wieger 'Bigge' Bakker van de 'Trije Roeden' naar Leek geweest om een paar geiten te kopen. Ze hadden een beste geit op de kop getikt die met winst verkocht kon worden. Voordat ze op huis aangingen, hadden ze nog trek in een paar borreltjes. De geit werd voor het café aan een paal gebonden. De paar borreltjes werden meer dan een paar, zodat ze 'over de voet stappend' bij het tramstation in Leek, met de geit aan een touw, aankwamen om met de tram naar Marum te gaan en vanaf daar het laatste stuk naar Surhuisterveen te lopen. De geit mocht de wagon niet in; uit pure noodzaak werd hij achteraan de laatste wagon vastgebonden. De tram zette de vaart er goed in richting de volgende halte in Tolbert. Halverwege Leek en Tolbert sprak Jasper de heugelijke woorden tegen Wieger: 'wat sil Kekke rinne'. Bij de halte in Tolbert gingen ze even bij de geit kijken of hij al buiten adem was. Maar jammer voor Jasper en Wieger: de geit was verdwenen, alleen het touw zat nog aan de tram. Wieger Bakker had een slagerijtje op de 'Trije Roeden'. Hier werd het vee clandestien geslacht en uit pure armoe door Wieger, maar ook wel eens door Jasper, aan de man gebracht. Bauke Scholte, die schuin tegenover Jasper Pool woonde, was meestal een van de eerste afnemers. Jasper en ook de buren keken dan de volgende dag naar de schoorsteen van Bauke en als men zei 'de skoarstien rikket noch', dan was het vlees goed geweest. Gelukkig voor de beide mannen heeft nog nooit iemand hoeven zeggen: 'oh, hee, de skoarstien rikket hjoed net'.

 

 

                                

                      Jan Hepkes Wouda

 

woonde in Surhuisterveen, schuin tegenover de Doopsgezinde Kerk. Hij was een bijzonder persoon met een zeer rijke fantasie die als de mannen van de buurt bij de 'leugenbank' aan de vaart bij de Feikedraai bij elkaar kwamen, menig sterk verhaal heeft verteld.
Jan Hepkes bleef ongehuwd. Samen met Tjitske bleef hij in het ouderlijk huis wonen. Tjitske en Jan hadden een winkeltje in het huis aan de Vaart. Daar verkochten ze allerhande huishoudelijke artikelen zoals koffie, thee, suiker, stroop, vijgen, zeep, petroleum, maar ook boenders, dweilen e.d. Bij goede klanten bezorgde Jan de boodschappen thuis met zijn fiets.
Jan Hepkes was handelaar in vellen van kleine dieren zoals mollen, ratten, bunzingen e.d. en grote dieren zoals kalveren en koeien. De kleine velletjes haalde hij op bij de mensen aan huis, de grote vellen kocht hij van de slagers in de wijde omtrek. De vellen haalde hij op met de hondenkar waarvoor hij twee honden had gespannen.
Later kocht hij een grote transportfiets met voorop een grote mand waarin de vellen vervoerd werden. Jan was verzot op zijn fiets, hij heeft er menig sterk verhaal over verteld. De fiets noemde hij in zijn verhalen: Fytske. Als iemand hem vroeg waarom een fiets een naam moest hebben en dan ook nog Fytske, verklaarde hij dat zijn fiets hem even na was als zijn moeder Wytske.
Achter zijn huis had hij een put waarin de grote vellen behandeld werden. Ze werden met gemalen eikenschors en aluin bestrooid om ze zacht te maken en ze te conserveren. Ook kon het haar door deze middelen gemakkelijker verwijderd worden. Als de put open ging, kwam er een ontzettende stank vrij. De kleine velletjes verkocht hij aan Turksma in Drachten, de grote vellen leverde hij aan de firma Van Buren in Leeuwarden.
Jan maakte over alles wat er gebeurde een eigen sterk verhaal. Of het nu over de appels in de tuin van de Doopsgezinde pastorie ging, zijn werk als maaier, over het snoekvissen, het schaatsen, hij wist er altijd wel een verhaal van te maken. Jan was een verwoed visser, vooral op snoek. Bij de mannen van de 'leugenbank' bij de Feikedraai vielen zijn verhalen over de immens grote vissen die hij ving in goede aarde. Ook als hij met zijn handel onderweg was en
onderweg in een café iets dronk, kwamen er steevast sterke visverhalen boven. De snoeken werden met de week groter.
Thuis was Jan een ander persoon dan hij bij de weg was. Onderweg was hij fel in zijn gesprekken, wist alles beter, zijn verhalen waren altijd sterker dan die van zijn toehoorders.
Dit brak hem ook wel eens op. Tegen een ambtenaar op het gemeentehuis was hij eens zo bot en obstinaat, dat hij werd opgepakt en berecht. Hij werd op 27 juni 1885 veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf wegens 'wederspannigheid'. De straf zat hij uit in de gevangenis van Groningen. Een van zijn vrienden, de onderwijzer Theunis Schurer, stuurde hem met Nieuwjaar een lang gedicht om hem op de hoogte te brengen van de wetenswaardigheden uit It Fean.
Thuis echter deed hij precies wat Tjitske hem opdroeg. Hij liet zich door zijn zes jaar oudere zus bemoederen; zij zorgde ervoor dat hij niet al te gekke streken uithaalde.
Ook vertelde Jan de sterke verhalen niet thuis, Tjitske was er beslist niet van gediend. Ook mocht hij als hij de boodschappen voor haar rondbracht onderweg geen sterke verhalen vertellen.
Eigenlijk was hij een verlegen persoon die door opscheppen zich een houding gaf en stoerder overkwam dan hij in wezen was.

Bij Tjitske moest alles schoon en opgeruimd zijn. Ze zat achter Jan aan om zijn slordig uiterlijk, hij mocht zich graag verwaarlozen. Hij was vaak 'roech yn 't burd', had lang haar en bleef in zijn vieze kleren rondlopen. Maar als Tjitske zei 'en no nei de kapper' dan ging Jan.
Tot op hoge leeftijd bleef Jan zijn verhalen op de leugenbank bij de Feikedraai vertellen, ook nadat zijn zuster Tjitske was overleden in 1928. Jan Hepkes zelf overleed op 16 april 1939 in Surhuisterveen. Het hele dorp nam afscheid van een bijzondere inwoner die menigeen met zijn verhalen had vermaakt.
Jan Hepkes bleef in gedachten doorleven. Ter gelegenheid van de opening van het Munten- en Penningkabinet in Surhuisterveen werd er in opdracht van de Spaar en Voorschotbank door Suze Boschma-Berkhout een beeld van Jan Hepkes gemaakt. Op 1 december 1987 werd door Tjitske van Wijk-Wouda en Jan Wouda het beeld onthuld. Op de sokkel staat de tekst:
Keapman en ferteller fan sterke ferhalen.
Hy makke lytse dingen grut en gewoane dingen bysûnder.
(Tekst: Douwe de Graaf, Marum).

De reusachtige vis

In een vaart bij het Friese dorp Surhuisterveen leefde een reusachtige snoek, een echte aartsvader. Hij was zo groot dat hij alleen in een zwaaikom voor schepen keren kon, en zo oud dat er mos op zijn kop groeide. Elke zaterdag zwom hij naar Dokkum om zich te laten scheren. Daartoe moest hij zich in de sluis bij Roodeschuur laten schutten. Anderen vertellen dat er een graspol op zijn hoofd stond; daarin zat een eend te broeden. In droge zomers raakte hij wel eens vast en dan blokkeerde hij alle scheepsverkeer. Als hij zich weer losgeworsteld had, was de vaart weer mooi op diepte; de modder lag keurig op de kanten. Hij voedde zich met vee (schapen, lammeren, geiten en zo nu en dan een kalf) dat hij van de wal plukte als het wilde drinken.

 

            De Surhuisterveenster leugenbaron Jan Hepkes Wouda (-> Münchhausiaden) heeft hem ten slotte kunnen vangen, maar daar gingen heel wat vergeefse pogingen aan vooraf. Eens bond hij op een avond een tros met als haak een anker en daaraan een kip als aas aan zijn kozijn -- hij woonde bij de vaart -- maar de volgende ochtend werd hij wakker door de wind die vrij spel in zijn huis had: de snoek had het hele raam eruit getrokken. Uiteindelijk kreeg Jan hem te pakken. Hij zat in zijn bootje toen de vis toehapte. Urenlang heeft het ondier hem meegesleurd de vaart op en neer, waarbij ze telkens bij Roodeschuur moesten schutten, maar ten slotte wist Jan hem te kalmeren door hem eieren te voeren en werd hij mak. Het verdriette Jan nu om de snoek te doden, en hij liet hem weer zwemmen. En sindsdien trekt de snoek hem uit vrije wil, als Jan er eens op het water op uit wil.